Freddy de Vree

Publié le par Wout Hoeboer

WOUT HOEBOER


Interview door Freddy de Vree, B.R.T. 3, PORTRET


Opgenomen in het atelier, Liefdadigheidstraat, Sint-Joost.


F.d.V. PORTRET, in Portret vandaag Wout Hoeboer.

Wout Hoeboer is een in Nederland geboren schilder die te Brussel woont, teruggetrokken in zijn atelier. Zelfs toen hij deel uitmaakte van een internationale beweging zoals COBRA, deed hij dat op een bescheidde wijze, als photograveur (clichémaker) van de groep. Het gevolg hiervan is dat Wout Hoeboer een miskend schilder is, wiens werk al te zelden getoond wordt, om van financieel success maar te zwijgen, ondanks zijn ondetussen al maar stijgende leeftijd.Dat Wout Hoeboer naar geest, lichaam, en werk, inmiddels springlevend is gebleven, bewijst hij meteen. Volgend gesprek liep zonder coupures vanuit zijn atelier in de Liefdadigheidsstraat te Brussel.


F.d.V. Wout, ik zou jou ten eerste willen vragen, waarom jij in België woont?


W.H. Waarom?


F.d.V. Is dat een gekke vraag?


W.H. Het is geen gekke vraag, maar het is een ontzaglijke moeilijke vraag. Ik geloof wel, waarom ik in België woon? Waarom? Werkelijk daar kan ik niet op antwoorden. Ik kan wel zeggen, dat eigenlijk, mijn leven het zo geschikt heb, ik ben naar België gekomen. Als jongeman van zestien jaar ben ik naar Lier geweest, even buiten Antwerpen. Ik heb daar het geluk gehad kennis te mogen maken met Van Bokkel de kunstschilder, met Zimmer, de ingenieur van het klokkespel. En ik heb Felix Timmermans ontmoet, Roos de kunstchilder, Lahaye de kunstchilder. Ik was op het Bgijnhof, ik vond dat zo prachtig. Weert heb ik ontmoet, dat was een groot docent van het lyceum van Lier. Dat waren buitengewone aangename mensen. Daar heb ik werkelijk een zekere wijsheid opgedaan, in het, in het Belgische, het Vlaamse leven, ik voelde mij daartoe aangetrokken. Later toen ik ouder was, ben ik teruggekomen.


F.d.V. Dat was midden in de jaren twintig dus, die eerste kennismaking.


W.H. Dat was in de jaren twintig, ik ben dan teruggegaan naar Nederland. Nadien heb ik gedacht, ik moet proberen naar België te komen. Maar... ik moet ook geld verdienen. En zo ben ik, helemaal vrij naar België gekomen, naar Antwerpen. Ik heb daar op, m'n eigen, op een zolderkamertje, heb ik daar zo'n beetje geleefd als tekenaar. Ik maakte bidplaatjes, tekende reclamekaartjes enzo, kleine illustraties, ik maakte ook wel eens een étalage. Zo probeerde ik mijn brood te verdienen.


F.d.V. En ging dat wel?


W.H. Het ging, maar het was arm. Nadien, wij in Nederland kennen niet bijvoorbeeld een eenzelvigheidskaart, een persoonsbewijs dat konden wij in die tijd niet. Dus kwam ik naar België, en ik heb helemaal niet aan een “carte d'identité”, of een persoonsbewijs gedacht. Dan ben ik toch, niet lang daarna, gearresteerd geworden, modat ik klandestien in Antwerpen leefde. Ik moest mij dan veertien dagen lang bij de kommissaris van politie melden, dat was alles. Ik heb daar toch een aangename tijd meegemaakt, ongeveer twee jaar gewoond in Antwerpen. Daar ben ik terug naar Den Haag gegaan omdat ik daar, in Nederland, nog een atelier, en een kleine woning had. Later heb ik dan toch weer getracht. Ik moet naar Brussel. Dan heb ik hier (in Antwerpen) een plaats kunnen krijgen. Ik heb in Duitsland gestudeerd, in de “arts graphiques”, in de grafische kunsten, dat interesserde mij ontzaglijjk veel, en nog steeds. Dan heb ik hier een plaats kunnen krijgen, als specialist op het gebied van kleur. Omdat ik de oorspronkelijk kleur in Duitsland gestudeerd had, heb ik een plaats kunnen krijgen met een kontrakt, wat werkelijk niet slecht was. Dan heb ik ook twee jaar hir in Brussel op een atelier gewerkt. Nadien, heb ik het vaarwel gezegd en heb op mezelf een atelier begonnen in Brussel, in Schaarbeek. Een atelier artistiek “arts graphiques” (EOS). Dat ging, ik had daar enkele lithopersen, enkele etspersen, enkele graveermachines. Dat artistiek werk is heel mooi, maar je kan er niet je brood mee verdienen. Dus ik moest daar en beetje commercieel werk bijmaken. En ik maakte gravures voor boekprint, stempels, zelfs stempels in brons. U kent ze wel, in damesschoenen is zo'n goudmerkje aan de binnenkant, daar maakte ik dus die stempels voor in brons.


F.d.V. Je zei dat grafiek je nog altijd interesserde, dat zie je heel duidelijk ook nog in de doeken die hier rond ons hangen zit altijd grafisch teken, schrift, kranten.


W.H. Grafisme ja, dat is voor mij, en zeker wel zwart/wit, zwart/wit waar ik ontzaglijk veel van hou.De graveerkunst heb ik bestudeerd, de mezzo, de acquateint, de gravure en général, ik dou dat gaarne, 't is prachtig, men kan daar nuances in scheppen. Tonen, tinten, die van, ik kan wel zeggen van wit naar diepzwart gaan, naar fluweelzwart, en dat is zeer prachtig.


W.H. Wanneer ik bijvoorbeeld de japanners zie, ik geloof wel dat die op dat gebied, in de aquafortiste, of de etsen, wel de meest sterke daarin zijn, want die krijgen een zwart wat een fluweel is, een velours, en het is juist dat wat zo buitengewoon is. Wat wij hieer in Europa niet zo snel, ik heb het geprobeerd, en ik heb toch zeer goede resultaten d'er or gekregen, maar, 't is ontzaglijk moeilijk.


F.d.V. Wat soort werk maakte jezelf, voor jezelf toen je ij die eerste periode was, de jaren twintig, dertig?


W.H. Ik maakte klein, 'n soort illustratief werk, ik was heel jong. Als jongeman ging ik al naar de buiten schilderen en tekenen, 'n molen, ' n boerenhuisje zoals het in Holland was. Heel jong 'k was veertien jaar. Later heb ik heel vrij illustratief werk gemaakt, tekeningen, pentekeningen met een beetje lavis erin, een beetje gewassen tekeningen, daar ben ik steeds zeer van bezeten geweest. Nadien, toen ik kennis maakte met het werk van Kandinsky, de grote Rus, dat is iets formidabel, iets buitengewoons. Ik heb mij helemaal op de abstractie gesmeten, omdat het toch iets anders is. Ik herinner mij, ik wil u wel iets vertellen, ik weet niet of dat hierbij te pas komt, maar in mijn jeugd, ik was een jongen van negen of tien jaar, mijn vader was een zondagschilder en die had ook een vriend. Die man kwam regelmatig bij ons thuis, en ging dan vertellen, hij bracht dan een illustratie of een tijdschrift mee, een soort magazine waar dan reproducties in stonden van de werken van Picasso. En die twee,d at was dus mijn vader met z'n vriend, die zaten dan thuis met een berreltje, 'n Bolske of een jenever 's avonds te babbelen. En ik hoorde dat de één voor de andere vertelde, dat die Picasso, die vent moet toch helemaal niet normaal zijn. Ik moest dan vroeg naar bed, en dacht daaraan. De andere moregn ging ik naar mijn vader, en ik zeg, papa, ik geloof, één van jullie tweeën heeft ongelijk, want dat is toch een grote man. Ik geloof toch niet, wanneer die man z'n grote schilderijen laat zien in tentoonstellingen, dat dat een geke vent is. Maar ik was zo gefascineerd door dat werk, en ben het gaan onderzoeken. Later heb ik enkele werken gelezen van een bekend Nederlands kritikus Jos de Gruyter, die werkelijk, een buitengewone theorie geschreven heeft over het cubisme, wat werkelijk formidabel is. En ik moet, nu ik ouder geworden ben, erkennen dat die man volkomen gelijk heeft, in datgene wat hij in die tijd al schreef. Ik was een heel jong mannetje, achttien, negentien, twintig jaar?


F.d.V. Die heeft volkomen gelijk zeg jij, in welke zin had die volkomen gelijk?


W.H. Hij ging van een zeer vrij standpunt uit, dat was het volgende. In een tekst vertelde hij: De mensen van achttienhonderd komen een kamer binnen waar het zonlicht binnenkomt, zij zien en aanschouwen die kamer, die salon met het zonlicht, en hier en daar worden de meubelen verdoezeld, komen in de schaduw zien werkelijk een gewone kamer met zonlicht. Dat waren die mensen van achttienhonderd tot en met negetienhonderd, nadien hebben de kubisten dat heel anders gezien. Zij hebben hetzelfde gedaan als die mensen in achttienhonderd, die kamer binnengekomen en zij hebben die verschillende zonneplekken gezien. Zij hebben die zonneplekken geschilderd als vlakken, en daar tegenover donkere vlakken. Zo hebben zij ritmisch werk opgebouwd in kubistische zin. Om een zekere directe weergave van een natuurlijke vorm te vermijden, direct een plastische vorm creëren. (het gaat erom dat de kunstenaar in z'n werk, de uiterlijke verschijning van de zichtbare werkelijheid, niet meer wil weergeven).


F.d.V. Jij hebt ze merkwaardig goed onthouden, het heeft een erg diepe indruk op jou gemaakt.


W.H. Ja, een zeer diepe indruk, en nog steeds. Ik mag je wel vertellen dat ik nadien, overal waar ik woonde op kamers, op kamertjes, op zolders, tractte ik, wanneer ik daar wegging, uit het belangselpapier, met een “gilettemes” een klein stukje te snijden ter grote van een postkaart. En ik plakte dat op, bewaarde dat. Want ik ging van dit standpunt uit: dat kamertje, of die zolderkamer, of die barak waar ik gewoond heb, daar heb ik korte tijd geleefd, daar is licht binnengekomen, ik heb er gewoond, en dat laat een zekere reflectie na. Als het zo is, en men gevoelig is om dat zo te zien, zo te aanschouwen, dan kan men gelukkig zijn met dat stukje behangselpapier in een klein lijstje.


F.d.V. En dat behangselpapier komt dat ook terug als motief in je schilderijen?


W.H. Nadien heb ik van al die stukjes behangselpapier collages gemaakt en heb het dus tot één werk verenigd. Die heb ik onder andere in Italië bij verschillende collectionneurs kunnen plaatsen.


F.d.V. Geef jij titels aan je werk?


W.H. Een titel heb ik vroeger wel gegeven, maar toch is het eigenlijk helemaal in de vergeethoek geraakt. Waarom? Ik ga van het standpunt uit: dat de beschouwer of de toeschouwer, of diegene die een werk ziet, eigenlijk zelf een indruk, een naam kan, mag, of moet geven aan het werk. Ik wil in geen geval dus, een werk klasseren onder een zekere, of in een zekere terminologie. Dat is helemaal niet nodig, een werk kan aanstaan, het kan lelijk zijn. Ook de lelijke zijn heel goed, maar het kan aangenaam, onaangenaam, verschrikkelijk zijn. Maar dat ligt niet aan het werk, dat ligt aan de bescouwer! Want de beschouwer zegt: het schilderij kan niet spreken, het schilderij staat daar. De beschouwer zegt: nee het bevalt mij niet, of, het staat mij aan. Het is wel wat voorkomt in een kleine tekst van Picasso wanneer hij zegt “On doit aimer”, en dat vind ik buitengewoon. Men kan iets liefhebben, ik ben eens verliefd geworden op een schandalig lelijke vrouw, waarom niet. Een week later vond ik ze mooi, en ze was helemaal niet mooi. Maar ik hield van haar, en ik vond dat wel buitengewoon, daar heb ik mezelf de vraag gesteld: hoe komt dat?, en ik ben teruggekomen op die tekst van Picasso en dat is absoluut waar “On doit aimer”.


F.d.V. Wout Hoeboer, oof tape zei iets over Hans Arp, een van de andere uitspraken van Arp die ik mij herinner was “Bald, wird von der Stille, nur wie von ein Märchen erzählt”. Dat men over de stilte zou spreken als een soort mythe, een soort legende, het ziet er wel naar uit dat er met het toenemende lawaa, dat die tijd al aangebroken is, heb jij Arp gekend?


W.H. Persoonlijk heb ik hem een keer gezien, op een grote internationale tentoonstelling in Nederland, maar ik kan niet zeggen dat het een vriend van mij is.


F.d.V. Maar zijn werkwel?


W.H. Zijn werk ken ik heel goed, het is buitengewoon. Hans Arp is heengegaan, maar die mens was alles, die was mens, was poëet, was schilder, was beeldhouwer, 'n bijzonder iemand. 'k zou zéér, zéér veel van de werken van Hans Arp. In mijn jeugd deed hij aab “Der Sturm” mee, aan de “Blauwe Reiter” mee. Die Duitse bewegingen, die waren formidabel, die waren buitengewoon. Ik heb die lui nadien nog bezocht in Duitsland, 'k heb ook een beetje in dat Nieder-Sachsen gewoond, in Sachsen en n Nieder-Sachsen. Een industrieel had mij een klein huisje gegeven om te gebruiken, om er te wonen, ik heb daar heel veel kunstenaars leren kennen.


F.d.V. Een andere vraag die opkomt, die niet zo gelukkig is over Duitsland, hoe heb jij de oorlog beleefd?


W.H. Aangezien ik al zoveel jaren in België woon. In negenentwintig as ik al in België, ben wel een jaar teruggegaan, maar in dertig weergekomen, dus ik woonde in België. Ik mag nu wel zeggen dat ik zes- zevenen veertig jaar in België woon. Als Nederlander in België wonende ben ik opgeroepen om in Nederland gemobiliseerd te worden. Ik ben niet gegaan, hier gebleven, toch zeker drie, vier maanden. Vrienden van m'n vrouw en kennissen die zeggen: jonge jonge jonge, pas op, als de Duitsers binnenkomen, ga je zeker voor de bijl, want jij bent dan een staatsgevaarlijk mens. Ik heb mij dan laten bepraten en ban dan toch naar Nederland gegaan. Waar ik, ik zal het nooit vergeten, aan de grens door de Nederlandse Marechaussee opgewacht werd. In een auto gestopt en naar een kamp gebracht, ik kwam in Alkmaar terecht. Daar waren enkel zogezegd allemaal Nederlanders uit de vreemde, uit 't Tsjechoslowakije, uit Zweden, uit Denemarken, uit België, ik was daar ook. Natuurlijk ben ik daar veel later binnengekomen en hadden zij geen vertrouwen in mij. Ik mocht niet weg 's avonds, ik moest in dat kamp blijven, en ik moest mij drie keer per dag bij de Kapitein laten zien, dat ik er nog wel was.


F.d.V. Net zoals in België met die eerste keer.


W.H. Dan ben ik naar de Grebbelinie gegaan, waar de oorlog voor ons begon, 's morgens om kwart over vier in de stellingen. Dat heeft ongeveer vier dagen geduurd, de Duitsers zijn daar overgevlogen, die hebben daar veel gebombarbeerd, veel lawaai gemaakt. Wij sliepen in de grond in houten kisten, bekistingen in de dijken, het land was helemaal ondergelopen met water. Dat moest zo, dat was zogezegd een waterlinie. In den beginne, toen de Duitsers nog niet gekomen waren, was daar ijsen gingen wij 's nachts, als wij wacht hadden schaatsenrijden, dat was magnifiek, over die grote vlakte, want al die kleine dorpen waren ondergelopen. Nadien is de oorlog, 's morgensvroeg begonnen, wij moesten ons terugtrekken en zijn in een groot bos terechtgekomen. Daar hebben wij ons schuil gehouden, en dan weer verder marcheren, met auto's, camions, een beetje van ales, zijn wij teruggegaan en gevangen geworden in het kamp van Zuylen, dicht bij Utrecht. Daar heb ik enkele weken gezeten, en dan hebben zij ons naar een fabriek gestuurd, een leegstaande fabriek, waar wij zogzegd gedemobiliseerd werden. Maar je kon niet naar België, dan ben ik, 's ncht, klandestien, te voet over de grens gegaan. Bij Wuustwezel, ik had het hele traject gedaan ( van Amersfoort naar de Belgische grens), was een man, die mij 's nachts gezien had. Een douanebeambte, jonge jonge zegt die, pas toch op, de Duitsers zijn hier regelmatig met hun auto's. Kom bij mij, want dat is veel te gevaarlijk. Ik ben met hem in zo'n klein primitief huisje gaan zitten, hij moest dus dienst doen, hij was een douane, dus die douane werkte nog voor Holland. En hij zegt 's morgens vroeg: dan zal ik wel trachten dat jij met een grote aut mee kan rijden naar Antwerpen, en van Antwerpen kan jij altijd naar Brussel komen. Ik zeg goed, dat is vriendelijk van die man, ik had veel sigaren uit de sigarenfabriek meegenomen, en hij had te heten. Maar ik had niet te eten, maar wel te roken. Ik heb gezegd dan gaan wij ruilen, ik ga u sigaren geven. Dat was formidabel voor die man, want die had geen sigaren.De andere ochtend kwam er een hele grote camion, een trasport auto, die vis transporteerde van Nederland naar Antwerpen voor de markt. Die moest de douane passeren, want hij moest papieren ontvangen voor de doorlating van die auto. Toen zij die douanebeambte: blijf hier zitten, nu zal ik trachten dat jij mee kan rijden, die gaat naar Antwerpen naar de markt, buitengewoon zeg ik. Hij had die chauffeur gesproken, en die zegt: Allez, kom maar, kom maar! In die grote transportauto, in het midden is die opgeklommen, onder het zeil, daar enkele kisten met vis uitgehaald, en daar ben ik in gaan zitten, in dat gat. De chauffeur heeft het zeil er weer overgedaan, die kisten vanachteren gezet, en zo ben ik dus in die auto naar Antwerpen gekomen. Maar er was onderweg een kontrole van de Duitsers, die keken wel die auto na, klopten op die kisten, 't is goed, weiter fahren. Maar dat stinken, tussen die vis zitten, die hele reis. Zo ben ik naar Antwerpen gekomen. In Antwerpen had ik 'n vriend. Ik zeg: Ik zal trachten die vriend te bezoeken. Er was in ider geval een man in huis, die mij ook wel een beetje kon, en ik zeg dan, kan ik een fiets krijgen? Want ik moet naar Brussel, want er waren geen treinen. Ik ben dan met die fiets naar Brussel gekomen.


F.d.V. Hoelang was jij dan van huis weggeweest?


W.H. Toen was ik, weggeweest van huis, ongeveer 'n jaar met de mobilisatie, want wij zijn ongeveer één jaar in Nederland gemobiliseerd geweest.



F.d.V. - Ik herinner mij dat, als jij dan op de Vismarkt in Antwerpen bent aangekomen, toen was er nog die haven met die kleine scheepjes. Die nog tussen de Vlaamse en de Waalse kaai lagen. Dat is nu dicht gegooid natuurlijk. Een schilder waar ik veel van hou in Antwerpen, heb jij die gekend? Paul Joostens.


W.H. -Paul Joostens, ja ja, daar is toch, enkele maanden geleden nog een pracht van een tentoonstelling geweest in Antwerpen. Ja Joostens is een magnifiek man, die heeft toch een twaalf jaar in Parijs gewoond, en dan was ’m in België helemaal vergeten.Maar overlaatst hebben zij toch een tentoonstelling georganiseerd in Antwerpen, die ik moet wel zeggen, er was heel veel, heel veel werken van hem, er waren zeer knappe dingen bij.Ik heb Paul Joostens goed gekend, hij woonde in de Veenstraat, in ’n klein huisje, was een zeer aardige man, wij zijn hem met verschillende vrienden wel gaan opzoeken. Enkele straatjes verder was een klein restaurant, en ik wist dat hij altijd, zo tegen de avond zes uur daar was, ik ging hem daarzo dan wel eens bezoeken.Paul Joostens is wel in België, jammer genoeg niet voldoende gewaardeerd. Ook niet door de andere kunstenaars. Vele kunstenaars kennen hem zelfs niet, volgden die mens niet. Het is juist dat, er bestaat zo’n beetje pretentie bij. Een kunstenaar verbeeld zich altijd dat hij een groot man is, dat hij een ander mens is, dat is niet waar!Een kunstenaar moet trachten, zolang mogelijk een gewoon mens te zijn, de meest.simpele. En Joostens was er zo een, Joostens was een heel gewoon mens, een heel aardige man, buitengewoon aardig.Hij was oud, enfin hij ging de laatste jaren ’n beetje sukkelen zo, ja.Het was een hele mooie tentoonstelling.


F.d.V. - Wat bij Joostens zo frapeerd, is dat hij in de jaren twintig, na die, na dat soort religieuze krisis wat die heeft gehad, dat hij al z’n abstrakt werk heeft opgegeven voor die figuratie, en ik geloof dat in z’n eerste periode, dat abstrakte in België, dat werd niet “au sérieux” genomen, dat bestond niet, en tegen de tijd dat ie dan, op dat moment had kunnen doorbreken, begon hij figuratief te schilderen. En dan was het weer obsceen of zoiets volgens de gangbare normen toen, vooral met de poezeloezen.


W.H. - Ik moet wel zeggen, dat voor die tijd, dus voor het abstrakte, maakte hij zo’n kleine tekeningetjes, ik heb ze graag gezien, hele kleine simpele tekeningetjes. In ’n cafétje, met verschillende mensen aan ’n tafeltje, die waren zo vlot, en zo snel gemaakt, zo direct, notities had men ze kunnen noemen, die waren buitengewoon.Maar later heeft hij dan de abstraktie aangepakt, het nonfiguratieve, dan heeft hij dat weer laten vallen, zoals U zegt.Dan heeft die dingen gemaakt, die zo een beetje, min of meer, fondant zijn. Daar hou ik niet zoveel van.Ik heb er verschillende gezien, figuren die niet zo buitengewoon zijn.Daar was een beetje van alles te zien op die tentoonstelling, maar ik geloof, ’n kunstenaar moet zich af en toe ook kunnen vergissen. En dat heeft Joostens ook gedaan. Maar in de tijd dat hij zich niet vergistte, is ie buitengewoon, en mijn werkelijk, diep mijn hoed af voor Joostens.

Pour être informé des derniers articles, inscrivez vous :
Commenter cet article